De oorsprong van de naam Wrocklage
- Details
- Category: Historie
- Published on Saturday, 28 September 2013 20:27
- Written by Corrien Froklage
- Hits: 4402
Iedereen die de naam Froklage of Vroklage draagt heeft zich wel eens afgevraagd wat zijn naam betekent en waar deze naam vandaan komt. Dat is niet zo verwonderlijk. De betekenis van de naam is raadselachtig en het is een naam die in Nederland niet veel voorkomt. De naam doet in feite on-Nederlands aan. Mensen maken dan ook fouten in het schrijven van de naam: "Frotlage, Frohlage, Foklage Frollage en Vollaage". Ook wordt de naam op meerdere manieren uitgesproken: Op zijn Frans "Froklaaszje, op zijn Duits "Froklaakhe" en verder op zijn Nederlands met een harde of zachte "g".
Een ding is zeker het is een oude naam, een heel oude naam. Hierover vertel ik u verderop in dit artikel een interessante anekdote.
In Nederland wonen dus families die Froklage en Vroklage heten? Juist ja, met een "F" en met een vriendelijke "V". Natuurlijk zijn beide families verwant maar je moet wel een eind in het verleden graven om die verwantschap aan te tonen.
Froklage of Vroklage zijn aantoonbare verschrijvingen in het bevolkingsregister van de naam Wrocklage die vooral in Westfalen, Duitsland veel voorkomt. Dat mag vreemd lijken in onze tijd. Een naam verkeerd in het bevolkingsregister inschrijven is ondenkbaar. In vorige eeuwen echter toen de verschrijvingen tot stand kwamen, kwam dit veel voor. De meeste mensen konden niet lezen of schrijven. De overheid die in die tijd naam en geboortedatum noteerde was vaak de plaatselijke pastoor of een ambtenaar die voor de bisschop, graaf of baron, na ging of deze "luiden" belasting hadden betaald. De namen werden genoteerd in een doop-, huwelijks- leen- schattings- vee- of sterf register.
Wanneer iemand werd ingeschreven, vroeg men naar de naam. Degene die de naam opschreef noteerde de naam fonetisch ofwel zoals hij de naam meende te horen. Controleren of de naam juist was opgeschreven kon niet omdat degene die de naam aanmeldde dus niet kon lezen. "Wrocklage" wordt in betreffende regio van Duitsland uitgesproken als "Froklage" en afhankelijk van de uitspraak kun je ook "Vroklage" horen. Een verschrijving in die vroege jaren van het bevolkingsregister is dus verklaarbaar. Wanneer wij het bevolkingsregister uit die tijd raadplegen blijken vader, zoon, broer en zus soms verschillende achternamen te dragen. Wat betekent de naam echter? Hier komen wij later op terug.
Inmiddels kunnen wij met grote zekerheid vaststellen dat Wrocklages niet uit Polen afkomstig zijn zoals ene Pater Vroklage veronderstelde maar dat de naam gelokaliseerd moet worden in Duitsland, nabij Osnabrück. Aldaar lagen niet al te ver van elkaar verwijderd twee boerderijen die de naam Wrocklage of Wrocklaghink droegen. De Nederlandse Froklages en Vroklages moeten dus op een bepaald moment vanuit Duitsland de grens met Nederland zijn overgetrokken. Hierover en waarom zij naar Nederland kwamen later meer.
Van de Wrocklagehof in Ankum of Nortrup bezitten wij weinig tot geen gegevens. Helaas want zeer vermoedelijk stammen de Nederlandse Froklages en Vroklages van deze hof af. Van de Wrocklagehof in Vinte weten wij wel het een en ander. Dat komt niet in de laatste plaats doordat de hof nog steeds in bedrijf is en bestierd wordt door een zekere Dirk Wrocklage. Diens moeder heeft de geschiedenis van deze Wrocklagehof uitgebreid onderzocht en beschreven (het origineel is te lezen onder stamboom Vinte/Ohio).
In Vinte, een Westfaals gehucht ligt dus sinds mensenheugenis de Wrocklagenhof. Het leenregister ten tijde van bisschop Heinrich von Holstein (1402-1405) vermeldt de naam Wrocklaghink. De naam Wrocklaghink en Bernd Wrocklage duiken opnieuw op in een register van 1490 als onderdeel van een leen. Nu eerst iets meer over de Wrocklagehof in Vinte. De geschiedenis van een boerderij en dus ook van de Wrocklagenhof en zijn bewoners is sterk verbonden met de geschiedenis van het landschap, het land en de regio. De aard en de vruchtbaarheid landschap bepaald immers hoe er geboerd en of er goed geboerd kan worden. Het land en regio ofwel overheid bepaalt de economische verhouding van een boer tot die overheden: Kan hij voor zichzelf werken of is de belastingdruk zo hoog dat hij feitelijk voor anderen werkt?
Het gehucht Vinte telt niet meer dan enkele boerderijen en ligt uitgestrekt op een landrug die van noord naar zuid loopt en omgeven wordt door moeras en veengebieden. De landrug is alles wat over is van een oud gebergte wat in de loop van de tijd nagenoeg volledig is afgesleten door wind, water en tenslotte de ijstijd. Het landschap zoals wij het nu in Vinte kunnen bewonderen, is gevormd in de ijstijd. Toen de ijstijd intrad schoven vanuit Scandinavië grote gletsjers op in de richting van het zuiden naar Nederland en het huidige Duitsland en Westfalen. Het ijs duwde kiezels en rotsgesteenten voor en onder zich naar het zuiden. Het ijs verplaatste geweldige aardmassa's die stuwwallen vormden van oost naar west. Toen het ijs zich na duizenden jaren terugtrok, bleven het zand, gruis en vele rotsen in het landschap achter. Wind en smeltwater zorgde voor verdere verspreiding van het zand en gruis. Er ontstonden zandduinen waarop zich heidevelden ontwikkelden. Waar het smeltwater van de gletsjers niet kon wegstromen ontstonden poelen, meren en moerassen die in de loop der tijd dichtgroeiden en verveenden. De naam Vinte is naar men vermoedt afgeleid van ven(veen) en ithi (heide) en duikt voor het eerst op in een document uit 1157 waarin vermeld wordt dat de meier van Vinte 13 schellingen, 10 penningen en 30 schepel tarwe etc betaalde aan de abdij van Herford.
Ondanks de arme grond, wordt de grond in en rond Vinte al sinds de bronstijd bewerkt en bebouwd. Wij weten dit door vondsten in de hunebedden en grafheuvels in de omgeving. Terug bij de Wrocklagehof te Vinte realiseren wij ons verder dat de grond waarop men verbouwt niet meer is dan een zeer dunne laag van opgewaaid zand, gruis en aarde. Wanneer wij hier een gat in de aarde boren stuiten we al snel op gesteente van het oude gebergte.
In tijden van minder regen is de grond dan ook al snel te droog en dreigde de oogst te mislukken. Dit gebeurde dan ook vaak tot ver in de twintigste eeuw.
De boeren in Vinte waren afhankelijk van akkerbouw, veeteelt en het gebruik van de gemeenschappelijke "Mark": Een stuk land dat gedeeld werd met een ander gehucht. Het ging hier om een stuk beboste grond, veen en poelen. De "Mark" werd gebruikt voor houtkap, rooien) veen winning voor grond veredeling, turf voor de stook en voor het weiden van het rundvee en varkens.
Het land wat men dus in cultuur bracht met veenplaggen (mest werd in die tijd nog niet hiervoor gebruikt) bestond uit stroken aaneengesloten grond die men "esch" noemde. De maximale oppervlakte van zo'n "esch"; bijvoorbeeld de "Südesch,was ongeveer 48 morgen (een Rijnlandse morgen is ongeveer 0.85 hectare).
De Wrocklagehof was een zogenaamde Vollerbe: Het oudste deel van de grond dat niet opgedeeld werd. In Vinte waren in 1390, 13 Vollerben waarvan een de Wrocklagehof.
De boer werd colonus genoemd wat staat voor iemand die zich gevestigd heeft ofwel een pachter. In Duitsland was de colonus meestal een 'Freie' of "Halbfreie" die "schollenpflichtig" of "horig" was. Dit betekende dat hij gebonden was aan zijn boerderij (scholl) die meestal in leen was van een leenheer. Er was ook een zogenaamd 'Schollenrecht' wat betekende dat hij onder alle omstandigheden het recht had op de boerderij te blijven. Ook wanneer hij oud en gebrekkig was (Leibzucht). De nieuwe boer en de andere bewoners van de hof hadden dan de plicht hem of haar van een inkomen te voorzien en voor hem of haar te zorgen.
Horigen konden niet zonder toestemming van de leenheer het bedrijf verlaten wanneer er beleend, verkocht of verruild werd. De leenheer daarentegen kon zijn horigen niet zonder zwaarwegende redenen het bedrijfsleiderschap/de pacht ontnemen en de boerderij uitzetten. Dit werd “abmeieren” genoemd.
De verplichtingen van de horigen tegenover hun leenheer bestonden uit “gewissen” en “ungewissen Gefälle : vaste en onzekere gunsten (beden) en hand en spandiensten. De vaste gunsten bestonden uit pacht in natura en in geld. Zwaarder wogen de zogenaamde "onzekere gunsten": Om het meierrecht (Schollenrecht) te verwerven, moest een boer “eine "Auffahrt"dingen” : zich inkopen bij de leenheer. Wanneer een van de bewoners de boerderij verliet om elders te gaan werken of wonen was hij hiervoor aan de leenheer een bepaald bedrag verschuldigd. Wanneer de boer trouwde moest zijn “toekomstige” zich in de boerderij inkopen bij de leenheer. Wanneer een van de bewoners van de boerderij overleed moest aan de leenheer een bepaald bedrag betaald worden. Deze gelden lagen niet vast. Men keek naar iemands capaciteit en bezit alvorens men het bedrag vaststelde.
Vaak kon de horige niet aan deze “gunsten” voldoen. Men nam dan een soort hypotheek bij de leenheer en was hiervoor uiteraard rente verschuldigd. Wanneer men ziek was of een tegenvallende oogst had, liepen de schulden bij de leenheer op.
De "horigheid" van de boeren dateert pas vanaf de middeleeuwen en later. Vóór de Middeleeuwen en in de vroege Middeleeuwen was de boerenstand zelfstandig maar ongeletterd. Van eigendomsrecht en "horigheid"had men nog nooit gehoord. In de Middeleeuwen was er sprake van een toenemende bureaucratisering. De grond, veestapel, huwelijken en geboorten werden toenemend in registers beschreven. De kloosters, de adellijken en rijkere burgers schreven zich massaal in als leenheer van de gronden. die al sinds mensenheugenis door zelfstandige boeren werden bewerkt. Ook van de gronden die nog niet ontgonnen was. Tegelijkertijd bood men de boeren bescherming aan tegen bandieten, misoogsten e.d. In ruil daarvoor gingen de boeren: de "vrijen" "tienden" betalen aan de leenheer en werden "horigen".
Sommige boeren gaven zich nog meer over aan de leenheer en gingen voor hen een deel van hun tijd op de hoven en boerderijen werken. Deze diensten: "Frohndiensten", kregen een verplichtend karakter en deze boeren werden "Halbfreien"genoemd.
Door de bevolkingsgroei ontstond de behoefte meer grond in cultuur te brengen. De verschillende gemeenschappen die gebruik maakten van de mark maakten hierover allerlei bindende afspraken en verenigden zich in de zogenaamde "Markengenossenschaften". Tevens stelden zij een autoriteit in om deze afspraken te bewaken: De Holzgrafen. Deze autoriteit was in Vinte in handen van de graaf von Tecklenburg. Op den duur ontkwam men er niet aan om de arbeiders die de nieuwe grond bewerkten, gebruiksrechten te geven. Zo ontstonden naast de Vollerben, Halberben en zelfs Drittelerben. Van het reguliere belastingstelsel zoals boven beschreven (de bede) is sinds 1350 sprake. Later werd deze “bede”, "Schatzung" genoemd ofwel schatting wat we kennen uit het woord brandschatting. Het betrof een grond- en vermogensbelasting die twee keer per jaar werd geheven: de Herbstbede en de Lichtmisbede. Aanvankelijk hadden de leenheren geen recht op deze belasting en betrof het dus een "bede" of “Gefallen” die afhankelijk van de rijkdom van hun "horigen" ingewilligd dan wel afgeslagen kon worden. Nadat de macht van de leenheer toenam werden deze "beden" meer dwangsommen.
Hoeveel belasting men moest betalen blijkt uit documenten die zijn bewaard in het staats archief van Osnabrück. Uit deze documenten blijkt dat de Wrocklagehof te Vinte in 1490 bij name van Bernd Wrocklage 5 paarden, een veulen, 4 ossen, 7 koeien , 6 kalveren en 14 varkens telde. Hij moest hier 15 mark, 16 schillingen en 2 pfennig belasting over betalen.
Bijzonder van het Schollenrecht was dat iedere pachter die zich op een Vollerbe vestigde, de naam aannam van dat Vollerbe. In dit geval dus Wrocklage. Dit is een zeer oud gebruik wat gehandhaafd bleef tot ver in de 19e eeuw. Dus zelfs nog nadat een regulier bevolkingsregister was ingevoerd.
Wie was nu de leenheer van de Wrocklagehof?
De oudste bekende leenheer van de Wrocklagehof was een lid van de familie Brumzele, een van de voornaamste geslachten van Osnabrück. Al in 1271 wordt deze familie als goudsmid in de Hakenstrasse te Osnabrück vermeld. Hun nakomelingen bereikten in de loop der de tijd hoge wereldlijke en geestelijke ambten. Vader en zoon Dietrich Brumzele waren achtereenvolgens burgermeester te Osnabrück in de periode 1367 tot 1432. Alveradis Brumzele was 1372 Prior van het klooster Gertrudenberg. Heinrich en Ludgerus Brumzele waren 1441, 1448, 1455 en 1461 plebaan van de kathedraal te Osnabrück.
Nadat een dochter van deze familie in 1440 huwde met Gotschalk von Ankum (1445-1477 burgemeester van Osnabrück), bracht zij o.a. de Wrocklagehof in als bruidsschat. Hierna werd de Wroklagehof door de bisschop in het leenregister ingeschreven. In het leen register van 1442 staat: Gotschalk van Ankum hevet entf. in dst. (hat empfangen in dienstmanns statt) to syner, moder, broder und züster behof …… tepen hus to Wrocklage in Vinete parr. Nyenkerken in den Hülse. Wat zoveel betekent als heeft ten behoeven voor zichzelf, zijn moeder en broer, in leen ontvangen ……… het huis Wrocklage in Vinte in parochie Nyenkerken in den Hülse.
Deze familie von Ankum sinds eind 13e Eeuw in Osnabrück woonachtig, behoorde tot de rijkste en machtigste burgergeslachten van de stad. In het begin waren zij werkzaam als goudsmid en bekleedden hoge godsdienstige en openbare functies, als burgemeester en kathedraalheer.
De mannelijke lijn van von Gotschalk stierf uit in 1547. Een van de vrouwen Hille von Gotschalk huwde Dr. Jur. Jost van Rolandt, die eerst kanselier van de bisschop en na 1553 burgemeester von Osnabrück was. Door dit huwelijk kreeg Jost van Rolandt de Wrocklagehof in 1561 in leen van de bisschop.
In het leenregister van 1561 staat vermeld: “Jost van Rolandt is belehnt uff gemeinen Landtage mit…… Wrocklagen Erbe im Kerspel Neuenkirchen im Hülsen mit ihren Zubehörungen und Gerechtigkeiten in Dienstmanns statt, wie sie vordem Gotschalk von Ankum zul hen getragen.”
Nadat ook de zoon van Jost van Rolandt zonder zoon stierf 1585 werd de wrocklagehof geërfd door diens dochter Margarethe, die met luitenant kolonel Joachim von Boeselager uit Quakenbrueck was getrouwd. Deze kocht in 1654 van M. von Langen van het landgoed Sögeln, het landgoed Eggermühlen. Aldus kwam de Wrocklagehof in leen van het geslacht von Boeselager tot Eggermühlen.
Volgens een oorkonde in de archieven van Eggermühlen verleende bisschop Ernst August cessio in solutum in het jaar 1692. Deze leenverhouding bleef bestaan totdat deze in 1830 door het Ablösungsgesetz opgeheven werd.
Hoe was de economische positie van de Wrocklagehof in de loop der eeuwen.
Over de Middeleeuwen weten wij weinig. Wel is duidelijk dat de welvaart van de horigen en dus ook van de bewoners van de Wrocklagehof sterk afnam naarmate zij door hun leenheer meer verplicht werden belasting te betalen en deze belastingen steeds zwaarder werden.
De Dertigjarige Oorlog 1618-1648 bracht grote rampspoed. De bevolking ook die van Vinte werd gedecimeerd door rondtrekkende op buit beluste krijgsbendes bestaande uit Spaanse huurlingen. De veestapel werd geroofd en de bevolking uitgehongerd. De Wrocklagehof schakelde noodgedwongen meer op akkerbouw over. Men was steeds minder in staat alle betalingstermijnen te voldoen en er ontstond een steeds grotere betalingsachterstand. In 1665 is men helemaal niet meer in staat de "Schatzung te betalen en is er groot gevaar dat de boer abgemeiert zal worden. Niet alleen deze rampspoed veroorzaakte dat het slecht ging met de Wroclagehof. De colonus een zekere Henrichen Wrocklage maakte er kennelijk een puinhoop van: In een oorkonde uit 1668 van Joachim von Boeselager gericht aan “Landesherrn, den Bischof Ernst August von Osnabrück“ staat: over deze “Henrichen Wrocklage”, “Zimmer und zäune seien verfallen, er habe “die Holtzungen verhawen lassen, Die Ländereien und Wiesen versetzet, mitt vielen Schulden wieder des Grundherrn Vorwissen und Willen vertieffet, sich zum gäntzlichen Muessiggangh und Täglichem Sauffen begeben, das kein einziges Vieh, kein eintziges Hausgerät an betten, Kessel, Pötten, Forcken ja zugeschweigen die Feuerzange oder das geringste bei Ihnen vorhanden…….”Er ist mit der Zahlung der Pacht an den Grundherrn im Rückstande und schuldet an monatlichen Schatzungen dem Landesherrn 120 RTL. Ausser der Pacht schuldet das Erbe “dem grossgünstigen Herrn Principall” die jährlichen Naturalabgaben seit 1666 mit jährlich einem “moldt Roggen, zwei moldt Gärsten, zwei feiste Schweinen, wöchentlichen Span- und Handt-dienst oder Sechs RTLr. Dafür, zwei paar Hüner”.
Das Dokument lädt sämtliche creditores (Gläublicher) zu einem gerichtlichen Termin nach Fürstenau und zählt dann 34 Gläublicher namentlich auf mit Angabe der Forderung, die jeder an den Wrocklagenhof hat – insgesamt 901 RTLr.“
Door dat de economische crisis echter nagenoeg alle boerenbedrijven van het Osnabrücker land betrof, bleef Henrichen Wrocklage en de zijnen “uitzetting” bespaard. Wel moest de schuld afbetaald worden.
1773 en 1775 bedroegen de schulden nog RTL 154,- In 1778 was er nog RTL 34, 20 Sch. En 3 Pf. Te betalen.
In natura moest men 1 MLT rogge, 2 Mlt gert, 60 eieren en 4 kippen, 2 vetgemeste varkens, zaaigoed en de wekelijkse spandiensten voldoen.
“1 malt = 12 scheffel = ongeveer 900 liter” (12 volle jute zakken).
In maart 1772 werd een volkstelling gehouden vanwege de hongersnood.
Over de Wrocklagehof vermeldt deze telling het volgende:
De Wrocklagehof had zelf ook nog een aantal kleinere pachters. 21 in totaal. Hieronder staat een lijstvan deze pachters, zij betaalden in 1667 o.a. in zaaigoed.
Een tweede lijst uit 1755 gaat over verpachtte akkers en weiden van de Wrocklagehof.
Wanneer de vos de passie preekt; boer pas op je kippen. In 1667 is "de vos", de toenmalige overheid vertegenwoordigd door de regionale bestuurslaag te weten Holzgrafen von Tecklenburg die leiding gaf aan de "Markengenossenschaften" en de leenheer Herrn Drosten von Boeselager. "De boer" is natuurlijk de boerenstand van destijds en de "kippen" de steeds hogere belasting die opgehoest moest worden. "Het preken van de passie" was de zogenaamde belasting hervorming.
Deze belasting hervorming werd doorgevoerd om de lasten die de boeren van hun land moesten opbrengen, voortaan met een zeker objectiviteit te verdelen. Het was afgelopen met de willekeur. Hoeveel belasting je moest betalen hing af van de aard van je bezit. Een boer met akkers, weiden,vee, bos en tuin moest voortaan meer belasting betalen dan een boer die alleen maar akkerland bezat. De landerijen werden gemeten en beschreven in een kadaster. Tevens legde men alle te betalen sommen in een aanslagregister vast.
In de praktijk betekende het echter dat alle boeren nog hogere belasting moesten betalen, dan voorheen het geval was. Niemand betaalt graag belasting. Destijds was het niet anders en werd er even grif gebruik gemaakt van het bezwaarschrift als tegenwoordig. De boeren tekenden voortdurend aan dat boer A over minder land beschikt dan boer B maar dat hij meer belasting betaald omdat hij er nog een stuk bos bij heeft en boer B niet.
Om de belastingdruk nog objectiever te verdelen werd besloten tot een meting van het land. Dit meten nam liefst 6 jaar in beslag: van 1717 tot 1723 werd al het land opgemeten. Dit was een zeer omvangrijk karwei in die tijd had men immers nog nooit van verkaveling gehoord. Vele kleine lapjes grond moeste precies worden opgetekend in een Vermessungs und Praestationsregister. De overheid voerde dit karwei echter maar al te graag uit. Immers hierna kon men de belastingdruk voor iedereen nog veel hoger opvoeren. Hieronder ziet men een voorbeeld van een Praestationsregister waar de aanslagen opgelegd aan de Volerben van Vinten vermeld staat
Uit de weinige gegevens uit die tijd wordt één ding zeer duidelijk. Je kunt niet echt spreken van een geslacht Wrocklage. De Wrocklagehof wisselt te vaak van beheerder die telkens niet een geboren Wrocklage is maar iemand die een andere naam draagt.
Over het geslacht Wrocklage vermelden de kerkregisters uit die tijd weinig. Het trouwregister van Neuenkirchen ontbreekt van 1787-1812 volledig.
Het trouwregister van 1709-1786 laat enkele huwelijken zien van leden van de Wrocklagefamilie.
Anna Wrocklage trouwt 2 mei 1717 met Johann Ruschow
8 Maart 1736 trouwt Gerdt Wrocklage met Anna Margarete Sippeler: trouwgetuigen waren Heinirich Hermsen en Bernd Wrocklage.
16 april 1744 trouwt Helena Catharina Wrocklage met Theodorus Middendorf
10 december 1744 trouwt Gerdt Wrocklage met Catharina Orthlands. Trouwgetuigen waren Joanna Hermsen en Joanne Ortlands
7 februari 1747 trouwt Gerdt Wrocklage met Margarete auf der Heyde.
Wij weten niet of het dezelfde Gerdt Wrocklage betrof. Indien dit zo was heeft deze Gerdt drie keer Auffahrt moeten betalen wat in die tijd een aanmerkelijk bedrag was. In oktober 1763 maakt Maria Agnes de verweduwde Freyfrau von Boeslager, geboren Freyinne van Weichs Frau zur Eggermühlen de volgende aantekening: Heden is bij mij verschenen mijn horige weduwe Joan Otten Wrocklage uit het buurtschap Vinte, die zich beklaagde dat haar man pas gestorven is en dat zij met drie kleine kinderen ( zoon 8 jaar en 2 dochters) de Wrocklagehof alleen moet bestieren, waartoe zij niet in staat is. Zij smeekt mij onderdanig of ik toesta haar voor de tweede keer in het huwelijk te laten treden. Haar bruidegom Johann Hagendorn vrij van geboorte, is voortaan mijn lijfeigene. Johan Hagendorn vanaf dat moment Johann Wrocklage heeft toegezegd 200 Rthl in de Wrocklagehof in te brengen. Als voorschot dient hij 70 Rthl te betalen, en 5 Tthl voor het kopen van de wijn. Zodanig dat 30 Tthl en de kosten van de wijn meteen afgerekend worden, en de overige 40 Rthl op Maria Lichtmis 1764 voldaan dienen te worden) alsmede aanvaardde hij hiermee het lijfeigenschap met de daaraan verbonden te verrichten hand en spandiensten.
Het werd Johann Wrocklage geboren Hagendorn toegestaan de Wrocklagehof 20 jaar te beheren en wanneer na afloop hiervan zijn stiefzoon of dochters de Wrocklagehof zal betreden dient de erflater (Johann Wrocklage geboren Hagendorn) aan hen het noodzakelijke en gebruikelijke notpfenning (startkapitaal) te geven. Bovendien houdt Johann Wrocklage geboren Hagendorn het recht het nevenhuis en de tuin vrij te bewonen.
Deze Johann Wrocklage geboren Hagendorn is klaarblijkelijk de in de volkstelling van 1772 genoemde Johann Wrocklage met vrouw, een zoon en drie dochters onder de veertien. Het schijnt echter dat niet de stiefzoon de Wrocklagehof erfde maar zijn stiefdochter Anna Maria Wrocklage die op 12 februari 1778 trouwt met Joannis, Heinrich Vormdieck (modo (nun) Colon Wrocklage), vanaf dat moment Wrocklage geheten.
In het trouwregister van 1770-1787 staan de volgende kinderen ingeschreven uit dit huwelijk:
21 november 1778 geboren Anna Maria Catharina Wrocklage
12 februari 1781 geboren Johan heinrich Wrocklage
11 oktober 1785 geboren Anna Maria Wrocklage
Vermoedelijk is uit dit huwelijk ook nog Jan Dierck Johann Theodor Wrocklage geboren op 28 mei 1791 en ook Anna Maria Catharina Wrocklage in 1793. Waarschijnlijk is Anna Maria Catharina Wrocklage geboren 21 november 1778 jong overleden en is haar zus naar haar vernoemd. In 1805 duikt er nog een Caspar Friedrich Wrocklage op die ook uit dit huwelijk is voortgekomen.
Want volgens een gepubliceerd document uit de archieven van Boeslager staat dat Caspar Friedrich Wrocklage op 19 mei 1805 voor de Leenheren in Eggermühlen verschijnt: Hen mede deelt dat zijn moeder Anna Maria Wrocklage is overleden op 30 maart 1805. Zijn broer Jan Dierck Johann Theodor de erfgenaam nog te jong is. En dat de Wrocklagehof erg is verwaarloosd sinds de dood van zijn vader Joannis, Heinrich Wrocklage geboren Vormdieck in 1800 en tijdens het ziekbed van zijn nu overleden moeder. Caspar Friedrich Wrocklage vraagt of hij namens zijn broer Jan Dierck Johann Theodor mag handelen. De dood van zijn moeder wordt belast (Auffahrt)voor een geringe som van 25 shillungen. Caspar Friedrich Wrocklage vraagt om de jaarlijkse pachtsom vast te stellen nadat de erfgenaam Jan Dierck Johann Theodor Wrocklage de Wrocklagehof overneemt.
Het echtpaar Anna Maria Wrocklage en Joannis, Heinrich Wrocklage geboren Vormdieck hebben het nu nog bestaande Nedersaksisch Wrocklagehof verbouwd dit is af te leiden door het jaartal 1788 wat staat in de westelijke gevel.
De erfgenaam van de Wrocklagehof Jan Dierck Johann Theodor Wrocklage trouwt met de erfgename van het volledig erfgoed Wellnershof in Limbergen en doet afstand van zijn erfrecht van de Wrocklagehof ten gunste van zijn jongere zus Anna Maria Catharina Wrocklage die verloofd is met Christian Mathias Esch. Deze overdracht is gedocumenteerd en opgesteld door Max Friederich van Boeselager op 24 juli 1816 en bevestigd door Jan Dierck Johann Theodor Wrocklage vanaf nu Wellner. Dit document lag in het klooster Malgarten en wordt nu bewaard in het Rijksarchief van Osnabrück en luid als volgt:
Freibrief des Johann Dierick Wrocklage zu Vinte. Demnach mein eigenbehördiger Colonus Johann Dierick Wrocklage zu Vinte, Kierichspiels Neuenkirchen im Hülse geziemend mir angezeigt, dass er durch Heirat mit der Wellners Tochter zu limbergen auf die an das Kloster Malgarten eigenbehördigen Wellners Stätte gekommen und seine unterhabende Wrocklagen Stätte auf seine Schwester Anna Maria Catharina Wrocklage, Verlobte Christian Mathias Esch aus Haste bei Osnabrück, vorbehaltlich meines Consensus abgestanden, daher um gutsherrliche Bewilligung und Ertheilung seines Freibriefes gebeten, so erkläre ich hierdurch, das sich mittelst gegenwärtigen zu jenem Abstand nicht nur meine Einwilligung gebe, sondern auch den Johann Dierick Wrocklage meines Eigentums völlig entlasse und darauf diesen Freibrief erteile, wofür er 12 Thaler nebst einen Thaler Schreibgebühren in grosser Convents Muntze, als wozu ich solchen erlassen habe, beim enpfang dieses Briefes zu entrichten hat. Lingen den 24sten July 1816 Max Friederich von Boeselager.
Anna Maria Catharina Wrocklage trouwt met Christian Mathias Esch, vanaf dat moment Wrocklage op 5 februari 1817. Getuigen waren Frans Heinrich Esch en Gerard Esch uit Haste.
Anna Maria Catharina Wrocklage is in het kraambed overleden op 31 augustus 1822 op 29 jarige leeftijd, nadat ze het leven heeft geschonken aan een zoontje dat een half uur geleefd heeft.
Het doopregister vermeldt geen andere geboorten van dit echtpaar.
Christian Mathias Wrocklage van geboorte Esch trouwt vijf maanden later met Anna Maria Elisabeth Gerdemann op 11 februari 1823. Getuigen waren Colonus (pachter) Jan Dierck Johann Theodor Wellner van geboorte Wrocklage en Johann Friedrich Böwer.
In het sterfregister staat vermeld dat uit dit huwelijk zijn geboren:
Heinrich Wrocklage geboren en overleden op 1 september 1823.
Frans Heinrich Wrocklage geboren 12 april 1830, overleden 22 januari 1832.
In het doopregister worden de volgende kinderen uit dit huwelijk nog vermeld:
Maria Agnes Wrocklage geboren 21 januari 1832, meter en peter zijn: echtgenote Wellner Limbergen en Heinrich Eggemann Oesede.
Catharina Maria Bernhardine Wrocklage geboren 7 februari 1835, meter en peter zijn: Catharina Maria Kruse, echtgenote van de keuterboer Laubernd geboren Gerdemann.
Maria Catharina Wrocklage geboren 22 februari 1837.
De tweede vrouw van Christian Mathias Wrocklage van geboorte Esch moet zijn overleden in 1840.Christian Mathias Wrocklage van geboorte Esch trouwt voor de derde maal met Maria Elisabeth Lohberens.
Uit dit huwelijk wordt geboren:
Maria Elisabeth Wrocklage geboren 11 maart 1841, Peter en meter zijn: Jan Wrocklage onderwijzer in Lintern en Anna Maria Peters echtgenote van Wilkemeyer in Vinte.
Christian Mathias Wrocklage van geboorte Esch en Anna Maria Elisabeth Gerdemann hebben in 1824 de oostelijke gevel van de verbouwde wrocklagehof in 1788 vervangen door een vakwerkgevel met in de balken hun namen en het jaartal 1824.
De gemiddelde leeftijd waarop men sterft is erg laag,vooral bij vrouwen, ook het sterftecijfer bij geboorte is hoog.
Jan Dierck Johann Theodor Wellner van geboorte Wrocklage sterft op 29 augustus 1823 een jaar na zijn zus.
Christian Mathias Wrocklage van geboorte Esch en Maria Elisabeth Lohberens zijn door armoede gedreven geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika.
Druckender aber waren die sogenannten ungewissen Gefälle. Das waren in die Haubtsache 1. die Auffahrts-gelder bei Wechsel des Hofbesitzers (auch von Vater auf Sohn) und bei Heirat des eigenbehörigen, 2. die Sterbegelder beim Tode des Bauern oder seiner Frau, wobei der Grundherr bis zur Hälfte des Nachlasses sich von der eigenbehörigkeit freikaufte, wenn seine Kinder vom Hofe fortziehen oder heiraten wollten. Nicht nur der Bauer musste, um das Meierrecht zu bekommen, eine Auffahrt dingen, sondern auch seine Frau, Starb einer der Ehegatten und Verheiratete sich der überlebende Teil erneut, so war jedesmal eine Auffahrt zu dingen. Da die durchschnittliche Lebensdauer damals weit unter der heutigen lag, konnten diese Auffahrtsgelder den Bauern in starke wirtschaftliche Bedrängnis stürzen. Die Hhe der Abgabe wurde allerdings jeweils nach der Vermögenslage des Bauern und Mitgift des Ehepartners festgesetzt, so dass ihre Höhe schwankte. Die Kinder eines eigenbehörigen Bauern waren ebenfalls unfrei. Um auf den Hof eines anderen Gutsherrn einheiraten oder in einer Stadt oder einem Ort eine Gewerbe betreiben zu können, mussten sich die Kinder zuvor freikaufen. Die schlechte wirtschaftliche Lage der Bauern, besonders im 17. und 18. Jahrhundert, ist jedoch nicht allein auf die grosse Last der Steuern und ungewissen Gefälle zurückzuführen, sondern auch auf die ewigen Kriege mit ihren Plünderungen und Raubzügen . Sicherlich kam auch hin und wieder eigenes Verschulden hinzu. In schweren Zeiten hatte giften nicht ausgezahlt, sondern vom Hofe verzinst wurden. Daher wurde die Mitgift oft übermässig hoch angesetzt. Wenn das mehrere Jahre hindurch so gehalten wurde, wuchs die Schuldenlast dem Bauern über den Kopf und eskam zu Verkauf oder auswanderung. Urkunden über diese Vorgänge sind in den Staats und Privatarchiven ( leider nur selten auf den Höfen) aufgehoben. Mit ihrer Hilfe können wir im weiteren Verlauf manche von den obengenannten Vorgängen auch für unseren Wrocklagenhof urkundlich belegen.
In 1850 Werd de Wrocklagehof verkocht aan Kleineyer die zich hierna Wrocklage ging noemen. De huidige bezitter van de Wrocklagehof stamt hiervan af.
De naam Wrocklage is een lokale aanduiding voor een stuk land. Volgens het Mitteniederdeutsches Handwörterbuch van Schiller en Lübben betekent de syllabe wrôk, wrûk, wrok of wrock twist of strijd en de syllabe lage staat voor plaats. Samenvattend: twistpunt mogelijk een stuk grond waar een meningsverschil over was of waarom gevochten werd. Gezien bovenstaande geschiedenis van de ontwikkeling van dit gebied, mogen wij aannemen dat de naam teruggaat toe voor de Middeleeuwen en is deze etymologische uitleg van de betekenis van de naam zeer waarschijnlijk. Interessant is verder dat de Wrocklage boerderij bij Nortrup sinds de reformatie in een protestants gebied ligt en De Wrocklagehof te Vinte in een Katholiek gebied.
Historische schets van de woon-leef- en werksituatie rond 1850 in Overijssel.
- Details
- Category: Historie
- Published on Saturday, 08 March 2014 13:06
- Written by Corrien Froklage
- Hits: 3090
Rond 1850 bestond de bevolking voor minder dan 20 procentuit een bovenlaag die aangeduid werd als "aanzienlijken" 'de betere stand' of de 'bourgeoisie'.
De grote massa werd aangemerkt als "het volk" 'de armen' oftewel het 'proletariaat'. Deze groep bestond vooral uit loonarbeiders die vaak nauwelijks genoeg verdienden om in hun levensonderhoud te voorzien. Het merendeel van de boeren behoorde in de eerste helft van de 19de eeuw ook tot het lagere volk. Over het algemeen was hun welvaart niet groot. Ook de echte armlastige, de bedelaars en landlopers het ("lompenproletariaat") behoorden tot deze groep. Van een middenstand van enige omvang (winkeliers, zelfstandige ambachtslieden en administratief en technisch personeel) was met name in de eerste helft van de 19de eeuw geen sprake. Dit had onder meer tot gevolg dat opklimmen op de maatschappelijke ladder zo goed als uitgesloten was. De afstand tussen de klassen was daarvoor te groot en zeker op het platteland waren de mogelijkheden van sociale mobiliteit zeer gering.
In Noordwest-Overijssel overheerste in de 19de eeuw de huisindustrie als bedrijfsvorm. Rond 1850 verdiende een biezenmatter 2 gulden 40ct per week. Dit werd echter vooral in de winter gedaan omdat 's zomers het werk op het land het belangrijkst was.
Op het platteland was zo'n 48 procent van de bevolking onvermogend en 12 procent armlastig. De inwonende arbeiders hadden in het algemeen een redelijk bestaan, maar de landarbeiders verkeerden dikwijls in zeer armoedige omstandigheden. De gemiddelde leeftijd van een dagloner lag omstreeks 1850 op 32 jaar; boeren werden ouder, gemiddeld 60 jaar.
De echte armlastige, die helemaal niets bezaten, vervielen veelal aan de diaconie. Als men nog een beetje kon werken werd men soms besteding. De persoon in kwestie werd dan bijvoorbeeld uitbesteed bij een boer, die in ruil voor de eerste levensbehoeften een goedkope werkkracht had. In 1847 waren er op elke 1000 inwoners in Nederland 155 bedeelden!
Slechte voeding en drankmisbruik
- Details
- Category: Historie
- Published on Sunday, 09 March 2014 16:21
- Written by Corrien Froklage
- Hits: 1488
Er werd veel geklaagd over drankmisbruik onder de arbeiders. Menig arbeider zocht in de kroeg enige verlichting in het harde bestaan en de drank verdreef ook het lege gevoel in de maag dat het gevolg was van onvoldoende en slechte voeding. Door het overmatig gebruik van sterke drank ging het lichamelijk en geestelijk welzijn van veel arbeiders erg achteruit. (Voor de Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van Alcoholhoudende Dranken maakte Albert Hahn in 1913 de bovenstaande tekening.)
De Nederlandse arbeider werd gekenmerkt door een fysieke minderwaardigheid. Bij de dienstkeuring in 1865 bleef bijvoorbeeld een kwart van de dienstplichtigen beneden de vereiste lichaamslengte van 1.60 meter. Slapheid, matheid, traagheid, onverschilligheid werden de karakteristieke trekken van de Nederlandse arbeider genoemd. Een rapport van de Engelse regering uit 1868 noemde de Nederlandse arbeiders 'groote jeneverdrinkers', zwak van gestel, totaal onkundig en verwonderlijk onhandig in het behandelen van alle gereedschap, waarmee zij van de jeugd af aan niet gewend waren'.
Verder werden zij genoemd 'ongeveer de slechtst onderwezenen en opgeleiden van geheel westelijk Europa, traag en loom, als de water kruipend door de polders'.
Ongeschoolde arbeid
- Details
- Category: Historie
- Published on Sunday, 09 March 2014 16:18
- Written by Corrien Froklage
- Hits: 1793
Goede verdiensten heeft men door het opdelven en kortslaan van keien of veldsteenen, welke in de omstreken bij menigte gevonden worden, en waaruit ook een vrij belangrijke tak van handel voortspruit. Meer dan 4000 lasten werden alleen in 1835 van daar vervoerd. Onder deze steenen worden eenige aangetroffen van eenige verbazende grootte. Zoo werd er op Woudberg, volgens het verslag van Gedeputeerde Staten van Overijssel, een gevonden van ruim 20.000 pond zwaarte. Voorts wordt er in den bodem, die gedeeltelijk heuvelachtig is, kryt, vuursteenen, ook wel agaat en oer aangetroffen.
Analfabetisme en slechte gezondheid.
- Details
- Category: Historie
- Published on Sunday, 09 March 2014 16:23
- Written by Corrien Froklage
- Hits: 1448
Kinderen uit de lagere sociaal -economische klasse volgden eigenlijk nooit meer dan lager onderwijs en analfabetisme bleef op grote schaal voortbestaan. De verdiensten van de kinderen konden dikwijls ook niet gemist worden. In Overijssel werden de ouders gestraft als zij hun kinderen van 8 tot 12 jaar niet naar school stuurden.
Dat er een relatie is tussen opleidingsniveau en criminaliteit was duidelijk: het waren in hoofdzaak de minder bedeelden die met de strafrechter in aanraking kwamen. Nog omstreeks 1870 had tenminste 60 procent van de gevangenen nooit onderwijs genoten. Naast lichamelijke zwakte bij de grote massa was gebrek aan hygiëne een belangrijke oorzaak van de hoge sterfte, in de steden. De sanitaire voorzieningen waren veelal miserabel en de drinkwaterkwaliteit liet veel te wensen over. Tot in de 20ste eeuw had een plattelandsstad als Steenwijk bijvoorbeeld nog geen drinkwaterleiding. De bevolking was angewezen op putten en pompen, dikwijls voor gemeenschappelijk gebruik, en het opgepompte drinkwater was door vervuiling van de bodem van zeer slechte kwaliteit. Op het omringende platteland was de waterkwaliteit vaak wel wat beter.
Ook de zuigelingensterfte was hoog. In de periode 1840-1849 stierf 18 procent van de levend geborenen vóór het voltooien van het eerste levensjaar; in 1968 bedroeg dit percentage 1,4 procent. Het geboortecijfer was daarentegen ook zeer hoog. In de periode 1851-1855 bedroeg dit 33,7 promille. In 1968 was dit 18,6 promille. Vooral het arbeiderskind stond vanaf de geboorte al bloot aan tal van risico's; de hygiënische omstandigheden waren meestal zeer matig, dikwijls was er in het drukke huishouden- zeker als moeder er bij moest werken -weinig tijd om het kind te zogen en er was sprake van slechte voeding. Vaak kregen kinderen al kort na de geboorte wat boekweitmeel met stroop en boter en aten ze al voordat ze een jaar oud waren met de pot mee. Maag- en darmstoornissen waren bij de kleintjes ongetwijfeld de meest voorkomende doodsoorzaak.
Een veel voorkomende ziekte was de 'tering' (longtuberculose), die veel slachtoffers eiste. De uiterst belabberde woningtoestanden waren daar zeker debet aan, maar ook het ontbreken van hygiëne in de bedrijven en werkplaatsen droegen daaraan bij. De slechte omstandigheden in bijvoorbeeld de tabaks- sigarenfabrieken en de borstelmakerijen in Steenwijk, maar ook de bedompte, stoffige omgeving in de kleine huisindustrie op het platteland, leidden tot zeer ongezonde situaties. ook de opeenvolgende cholera-epidemieën in het midden van de 19de eeuw eisten een hoge tol. Ten gevolge van een cholera-epidemie in 1849 bijvoorbeeld verloren zo'n 20.000 Nederlanders het leven. Ook difterie en pokken richtten dikwijls grote schade aan.
De mobiliteit op het platteland was over het algemeen redelijk beperkt en de bevolkingsdichtheid laag, waardoor de kans op besmettelijke ziektes nog enigszins beperkt bleef. Maar met het toenemen van reismogelijkheden en de opkomst van de industrialisatie en de daarmee gepaard gaande trek naar de grote steden namen de risico's op een epidemie toe. (1) In de zomer van 1823 maakten twee Leidse studenten, Dirk van Hoogendorp en Jacob van Lennep, een lange voettocht door Nederland. Van Lennep heeft over die wandeling een vrij uitvoerig dagboek bijgehouden, waarin een beeld geschetst wordt van een wereld die wij heden ten dage niet meer kennen. Op hun wandeling kwamen ze ook in Frederiksoord, waar ze door de Maatschappij van Weldadigheid een gestichte vrije kolonie bezochten. Van Lennep toonde zich nogal kritisch over dat hele experiment, dat in feite gebaseerd was op de tamelijk verlichte gedachte dat mensen door noeste arbeid en tucht op een hoger zedelijk plan konden worden gebracht. Voor velen was deze opvatting absoluut strijdig met het lot dat in de schepping voor de armen, de laagste sociale klasse was weggelegd. Volgens hen was het beter de armlastige te leren dat zij zich moesten schikken in de plaats die God voor hen had bestemd in de schepping.